zondag, oktober 15, 2017

The Cure - Sportpaleis Antwerpen: De jukebox heeft zijn werk gedaan

Hoe is The Cure kunnen uitgroeien tot zo’n wereldwijd succes? De vraag werd in het verleden vaak gesteld. Wellicht is het succes zo vanzelfsprekend geworden, en het publiek zo alledaags, dat weinigen het zich nog afvragen. In de jaren 80 en 90 was The Cure immers de topgroep van een alternatieve beweging, waar het tegenwoordig mainstream geworden is om naar The Cure te luisteren.

Gisteren verkocht The Cure nog maar eens het Sportpaleis in Antwerpen uit, en het was niet zo vanzelfsprekend om de zwarte zielen, die vroeger op hun eentje een Cure-concert de moeite waard maakten, te ontwaren in het publiek.

Er is echter een tijd geweest dat de mainstream neerkeek op The Cure en zijn publiek, die als depressieve en apathische pubers werden aanschouwd. ‘Cure-fans worden vaak afgeschilderd als jongeren die zich op de rand van hun bed zitten afvragen wat ze op deze planeet lopen te doen’, zo gaf Robert Smith destijds zelf in een interview toe. ‘En dan, wat is daar mis mee?’, voegde hij eraan toe, waarmee hij mijn eeuwig respect en sympathie - voor de zoveelste keer - veroverde.

Horden existentiële jongeren in lange zwarte jassen en met wild gecrepeerde haren snelden zich naar elke plek waar de groep speelde. Dat uiterlijk was veel meer dan het kopiëren van je jeugdidolen, zoals het soms afgeschilderd werd. Natuurlijk maakte The Cure handig gebruik van het new wave-imago, maar het uiterlijk bestond al en stond voor een veel bredere beweging dan enkel deze ene groep. Ook Bauhaus, Xmal Deutschland en talrijke andere wavegroepen hadden een soortgelijk uiterlijk.

Toen The Cure midden jaren 80 richting pop evolueerde, zag men een meer uitgekiende strategie rond het imago, waarbij de hele groep in grijze kostuums optrad. Dit werd evenwel nooit gekopieerd door de fans.

De talrijke opkomst van Cure-fans leidde soms tot incidenten met extreemrechtse skinheads, zoals in 1991 in Leipzig. Want new wave stond op gespannen voet met skinheads. Ze waren er ook zowat elkaars antipode, de kortharige, conformistische en agressieve skin, en de passieve, teruggetrokken en nihilistische waver. Ook metalheads hadden het niet zo hoog op met 'zwartzakken' of 'planten'. Met de punks waren de relaties wellicht het best, al bestond ook hier het Freudiaanse concept van 'het narcisme van de kleine verschillen'.

The Cure had enerzijds een buitengewoon alternatief imago met extreem uiterlijk, en anderzijds een dromerig, introvert en knuffelbaar imago. Het was een groep voor jongeren die gekweld zaten met existentiële vragen, die tegendraads maar niet agressief waren. Een combinatie van het rebelse van de punk met de ingetogenheid van de hippies.

In de beginjaren, en zeker tijdens de trilogie Seventeen Seconds - Faith - Pornography, bouwde de groep een compromisloos zwart imago op, maar later zouden ze zich toch laten meeslepen in het commerciële circuit. Het heeft zeker bijgedragen tot hun succes, want voor iedereen die geïnteresseerd was in new wave en donkere muziek, was The Cure - zichtbaar als ze waren in de media - een vanzelfsprekende eerste stap.

Het uitdagende en controversiële kantje is er intussen af. Waar The Cure vroeger garant stond voor hoog oplaaiende discussies tussen voor- en tegenstanders, is er thans quasi unanimiteit over de kwaliteiten van de groep. De groep zal wellicht ook de geschiedenis ingaan als één van de roergangers van de new wave, en terecht. Voor velen is een optreden van The Cure intussen een gezellig avondje uit om een klassieker uit de rockmuziek te aanschouwen, een stukje jaren 80-nostalgie.

In een vorig leven zorgde The Cure voor de internationale doorbraak van The Cranes door hen mee te nemen op tournee. Tegenwoordig spelen ze op veilig met The Twilight Sad, een Britse postpunkgroep waarvan tegenwoordig een overaanbod bestaat en die beter tot zijn recht zou komen in een meer intieme omgeving.

Een intieme zaal zit er voor The Cure niet meer in, maar dat blijft een verrassend gegeven. Toen The Cure in 1976 het levenslicht zag in Crawley, was de uitgesproken wens van Robert Smith om een alternatief te vinden voor een betaalde baan. Smith gaf de ambtenaren in de plaatselijke werkloosheidsdienst zelfs het advies om de jobs te geven aan mensen die echt wilden werken. Op de repliek dat hij toch moest werken antwoordde hij verontwaardigd ‘waarom dan?’ Zijn eerste liedjes schreef Smith dus niet omdat hij een innerlijke nood had om zich creatief te uiten, maar wel om een bestaan te kunnen opbouwen zonder baan.

We hadden eerder opgemerkt dat The Cure live vaak sets speelt die opgebouwd zijn rond hun twee grootste commerciële successen: Disintegration (1989) en Wish (1992). Maar The Cure wil niet voorspelbaar zijn, en start de avond deze keer met ‘Shake Dog Shake’, de opener van hun meest experimentele plaat The Top uit 1984. Er zouden nog meer verrassingen in de show zitten, die grotendeels uit materiaal uit de jaren 80 bestond, aangevuld met een paar uitstapjes naar de jaren 90 en twee nieuwe nummers.

‘Fascination Street’ komt wel uit Disintegration, en hoewel Reeves Gabrels - de voormalige Bowie-gitarist die sinds 2012 bij The Cure speelt - de intro verknalt door eventjes de gitaarmacho uit te hangen, ziet dit er goed uit. Als daarna ‘A Night Like This’ weerklinkt, is voor mij de avond reeds geslaagd.

‘A Night Like This’ is afkomstig van The Head On The Door, de plaat die The Cure in 1985 echt de weg van de pop zag ingaan. (Het nummer is gebaseerd op een heel vroeg nummer uit de jaren 70, net zoals opener ‘Shake Dog Shake’ trouwens.) The Head On The Door staat vanavond in de kijker, want de helft van de plaat wordt gespeeld, inclusief de grote hit ‘Inbetween Days’, de sublieme rocker ‘Push’, het heerlijk tegendraadse ‘Close To Me’ en als kers op de taart het melancholische ‘Sinking’.

Op de achtergrond kleuren vijf grote schermen het optreden in. Doorgaans ziet men er de vijf groepsleden, die elk een scherm toegewezen kregen. Het lukt aardig, want de groepsleden van The Cure zijn behoorlijk statisch, op eentje na. Bassist Simon Gallup hotst als vanouds het hele podium af, zodat zijn scherm regelmatig leeg blijft. Gallup ziet er op 56 jaar nog steeds als een coole punker uit, zodat je niet te veel het gevoel hebt naar vijf oude mannen te kijken.

De plaat The Head On The Door werd opgevolgd door Kiss Me Kiss Me Kiss Me in 1987 - intussen was The Cure ook in de Verenigde Staten doorgebroken dankzij de compilatie Staring At The Sea (1986) - waarop Smith zijn status als popster helemaal uitspeelt. Het resultaat was een overladen en halfslachtige plaat waarop afgrijselijke dingen staan als ‘Hot Hot Hot’ en ‘Why Can’t I Be You’ - die allebei de revue passeren in de laatste bisronde - maar ook perfecte popnummers als het obligate ‘Just Like Heaven’. De verrassing zat hier in ‘All I Want’, een bijna vergeten pareltje waarop Gabrels weer eens de gitaren laat loeien.

Waar ik me af en toe gestoord heb aan het gitaarmachismo van Gabrels, moet ik wel toegeven dat zijn gierende gitaren een absolute meerwaarde zijn op nummers als ‘Give Me It’ - dat de hoofdset mag afsluiten - ‘Never Enough’, 'Wrong Number' of nog ‘Burn’, dat The Cure oorspronkelijk voor de geluidsband van The Crow opnam en waarbij Smith een intro op blokfluit ten beste geeft.

De status van popster zat Smith destijds niet gemakkelijk, en eind jaren 80 verzonk hij in drugs en depressie. Dat resulteerde in het erg melancholische Disintegration, een plaat die werd uitgegeven ondanks de waarschuwingen van het platenlabel dat het een commerciële flop zou worden. Het tegendeel was waar: de plaat werd het grootste commerciële succes van The Cure, en heeft wellicht het nodige gedaan om The Cure definitief als klassieker te classificeren, wat misschien niet was gelukt indien de groep verder popdeuntjes was blijven schrijven. Disintegration komt dan ook meermaals aan bod met hoogvliegers als ‘Pictures of You’, ‘Lullaby’ en het fantastische ‘Lovesong’ (een grote hit in de VS).

Het duurt een paar jaar vooraleer The Cure met een opvolger op de proppen komt, en dat wordt Wish uit 1992. De plaat is meer gitaargericht en surft nog voort op het succes van Disintegration. Hits als ‘High’ en vooral ‘Friday I’m In Love’ komen uit die plaat, maar ook het meer uitgestrekte ‘From The Edge Of The Deep Green Sea’.

Opnieuw neemt een volgende plaat een paar jaar in beslag. Het onvolprezen ‘Wild Mood Swings’ uit 1996 grijpt terug naar het experiment van The Top. Humo had het wellicht bij het rechte eind toen het schreef dat de plaat volledig geslaagd zou zijn als er wat minder nummers op zouden staan. ‘Want’ is een relatief klassiek Cure-nummer, maar het is vooral het heerlijke ‘Jupiter Crash’ dat menigeen nog eens naar de plaat zal doen grijpen na deze avond.

Uit het nieuwe millennium wordt niets gespeeld, behalve twee gloednieuwe nummers die elk één van de twee eerste bisrondes mochten openen. ‘It Can Never Be The Same’ - opgedragen aan Leonard Cohen - maakt het meeste indruk op mij. Het grijpt terug naar de sfeer van Disintegration. ‘Step Into The Light’ is dan weer een poging om een vrolijk popnummer te schrijven. Eigenlijk staan de laatste platen van The Cure vol met dergelijke nummers. Ik ben doorgaans erg kritisch voor deze platen, maar ik heb ze gisteren nog eens beluisterd en heb besloten dat ze behalve een aantal tenenkrullende momenten ook steeds een paar goede nummers bevatten.

Wat dan met nummers van voor 1984? Die zijn niet zo talrijk. Vooral het feit dat enkel ‘One Hundred Years’ gespeeld werd uit Pornography, zal een aantal grote fans teleurstellen. Robert Smith heeft nochtans vaak genoeg gesteld dat dit ‘dagboek uit zijn zwartste dagen’ tot zijn absolute favorieten hoort. Uit Faith wordt zelfs helemaal niets gespeeld.

Wel horen we ‘The Walk’, de single waarmee Smith - na de split die tijdens de Pornography-tour plaatsvond - de terugkeer van The Cure aankondigde, en waarmee hij de vloer aanveegde met zijn zwarte en depressieve imago. Een absolute verrassing is de aanwezigheid van ‘Lovecats’ in de set. Ik had dit nummer nog nooit live gehoord, en The Cure klinkt er bijna als een jazzgroep op. Hier toont toetsenist Roger O’Donnell dat hij ook veel beter kan spelen dan wat The Cure nodig heeft, maar dat hij het niet nodig vindt om daar overdreven mee te pochen.

In de bisnummers liet de groep ook de obligate hits ‘Boys Don’t Cry’ en uiteraard een uitgestrekte versie van ‘A Forest’ op het reeds veroverde publiek los, kwestie van de vele hits van de groep er diep in te wrijven. Jukebox The Cure heeft zijn werk gedaan, en om eerlijk te zijn moet je al een serieuze kloot zijn om na 30 nummers en meer dan twee en half uur uitmuntende muziek te gaan klagen dat je favoriete liedje er niet tussen zat. The Cure was zonder meer fantastisch, en een optreden van hen blijft voor deze trouwe fan een hoogmis die hij niet mag missen.

Setlist: Shake Dog Shake / Fascination Street / A Night Like This / All I Want / The Walk / Push / In Between Days / Sinking / Pictures of You / High / Lovesong / Just Like Heaven / Jupiter Crash / From the Edge of the Deep Green Sea / One Hundred Years / Give Me It

Bis 1: It Can Never Be the Same / Burn / A Forest

Bis 2: Step Into the Light / Want / Never Enough / Wrong Number

Bis 3: The Lovecats / Lullaby / Hot Hot Hot!!! / Friday I’m in Love / Boys Don’t Cry / Close to Me / Why Can’t I Be You?

Geen opmerkingen: